Wat heerlijk, wat ontzettend heerlijk om die kelder uit te zijn. Om frisse lucht in te ademen.
Drake bleef dicht bij de schaduwen van uitgebrande huizen, dus de frisse lucht rook naar as en verkoold hout en gesmolten plastic. Maar het was beter dan de schimmel en het stof in de kelder.
Drake had een lijst in zijn hoofd. Sam. Caine. Dekka. Brianna. Die zouden als eersten sterven. Zo snel als Drake ze kon vermoorden.
Dat was zijn grote fout geweest met Sam in de kerncentrale. Hij had de tijd genomen om van de afranseling te genieten. Zelfs nu ging er nog een rilling van puur genot door Drakes lijf als hij eraan terugdacht.
Maar hij had er te lang over gedaan om Sam te vermoorden en toen was Brianna opgedoken.
Dit keer zou dat niet gebeuren. Dit keer zou hij beginnen met het vermoorden van Sam. En daarna, als hij hem kon vinden, Caine.
Dat was het probleem met die sterke freaks: die moest je snel van kant maken. Je moest snel en onverwacht toeslaan.
Sam. Caine. Dekka. Brianna. Orc en Taylor.
En dan, als zij allemaal uit de weg geruimd waren, kon hij uitgebreid de tijd nemen voor Astrid. En nog langer voor Diana.
Drake lachte hardop.
‘Wat is er zo grappig?’ vroeg Jamal.
‘Ik ben de Kerstman, Jamal. Making a list and checking it twice. Ik maak een lijstje en kijk nog eens goed wie er allemaal op staan.’
Jamal bleef een paar passen achter hem en zeulde met zijn goede arm zijn grote automatische geweer mee. De andere arm hing in een geïmproviseerde mitella. Hij deed het vast in zijn broek van angst. Voelde waarschijnlijk nog steeds het striemen van Drakes zweep. Ja, dat zou hij nog wel even voelen.
‘Waar woont Sam momenteel?’ vroeg Drake aan Jamal.
‘Albert heeft hem op pad gestuurd om iets te gaan zoeken in het bos of zo. Daaro.’ Jamal maakte een onduidelijk handgebaar. ‘Ik mocht het eigenlijk niet weten, maar ik heb het gehoord.’
Drake draaide zich om naar Jamal. ‘Wat? Is Sam niet in de stad?’ Hij had een heleboel gemist terwijl hij als een dier gevangenzat.
‘Hij zal over een paar dagen wel weer terugkomen.’
Drake vloekte. ‘En waar is Caine dan?’
‘Op een of ander eiland, waar vroeger van die hele rijke mensen woonden.’
Het werd steeds erger.
Nee. Nee… Het werd steeds beter.
Drake grijnsde. De grote jongens waren niet in de buurt om hem tegen te houden. Ander plan.
‘Dekka?’
Jamal haalde zijn schouders op. ‘Weet ik veel, man. Alsof ik de hele dag achter die enge pot aan loop.’
‘Tut tut,’ zei Drake quasi-berispend. ‘We mogen mensen niet uitschelden om hun geaardheid.’ Hij pakte Jamals gezicht vast en kneep erin. ‘Ik ga haar vermoorden, maar niet om wat ze is, begrepen? Ik ga haar vermoorden omdat ze vermoord moet worden. Heb je daar iets op tegen, Jamal?’
Jamal was zo stijf en gespannen als een plank. Hij stootte een ontkennend gebrom uit.
‘Dus je hebt geen problemen met moord?’ drong Drake aan, met zijn gezicht recht voor dat van Jamal. ‘Ik wil het uit jouw mond horen.’
Hij zag een doffe blik verschijnen in Jamals ogen. Jamal zei: ‘Nee. Geen probleem, Drake.’
‘Dan gaan we eens wat mensen vermoorden,’ zei Drake opgewekt terwijl hij Jamals gezicht losliet.
Een halve straat verder bleef Drake plotseling staan.
‘Niet nu,’ kreunde hij. Hij vloekte hartgrondig, maar hij was al aan het veranderen. Er kroop een beugel over zijn tanden. Zijn pezige lichaam werd molliger.
‘Brittney komt eraan,’ grauwde Drake. ‘Maar ik kom terug, Jamal. Vergeet dat…’
Sam, Dekka en Jack pauzeerden op een kilometer van Hunters kampement om te eten. Gekookte vis die niet al te fris meer rook, gekookte artisjokken en wat reepjes gedroogde duif.
Ze hadden overwogen om gewoon te gaan slapen, maar daar had niemand zin in gehad. De afschuwelijke beelden waren nog veel te vers. Als ze gingen slapen zouden ze alleen maar nachtmerries krijgen. En Sam wilde Hunter niet nog een keer zien.
In het donker kwamen ze maar langzaam vooruit, maar iedereen wilde weg en verder met de expeditie om het allemaal zo snel mogelijk achter de rug te hebben. De opgeruimde stemming was verdwenen. Angst en walging joegen hen door de nacht.
Jack slenterde een flink stuk achter hen toen Sam en Dekka in gesprek raakten, om de tijd te doden terwijl ze langzaam, heel behoedzaam door het struikgewas liepen dat tot hun middel kwam. Praten – praten over alles behalve Hunters gekwelde kreten.
Het begon met Sam die toegaf dat hij inderdaad geprobeerd had om Taylor te versieren, maar dat hij heel, heel erg dronken was geweest. Vervolgens waren ze op zijn relatie met Astrid gekomen, waar hij niet over wilde praten. Elke gedachte aan Astrid was doordrenkt van pijn en eenzaamheid. Na wat hij Hunter had aangedaan, wat hij met Hunter had zien gebeuren, verlangde hij er vurig naar om bij Astrid te zijn. Ze hadden samen al zoveel meegemaakt. Hoe vaak had hij haar niet vastgehouden en verzekerd dat alles goed zou komen? Hoe vaak had ze hem niet gezoend en haar armen om hem heen geslagen als ze wist dat hij in een depressieve, neerwaartse spiraal dreigde te raken?
Vanaf het begin, de allereerste dag, hadden ze steun aan elkaar gehad.
Niet dat ze nooit ruzie hadden. Ze waren allebei eigenzinnig en ze waren elkaar ontelbare keren om kleine en grotere dingen in de haren gevlogen. Maar de ruzies hadden altijd ergens toe geleid, waren uitgesproken en bijgelegd.
En nu was er deze kille afstand tussen hen. Er was iets kapotgegaan in Astrid na de dood van Maria. Die gebeurtenis had een deel van Astrid verwoest en nu leek het wel of het haar allemaal niets meer kon schelen en ze er niet eens meer voor wilde knokken.
Sam zei er iets over tegen Dekka, uit pure eenzaamheid en omdat hij het aan iemand kwijt moest. Maar hij voelde zich er niet lekker bij, alsof hij Astrid verried door überhaupt over haar te praten.
En uiteindelijk kwam het erop neer dat het probleem tussen hem en Astrid voor het overgrote deel niet draaide om iets heel wereldschokkends – het ging gewoon om seks. En daar kon Sam eigenlijk niet over praten zonder als een ontzettende eikel te klinken, en dat ging hem echt te ver.
Daarom probeerde hij over iets anders te beginnen tegen Dekka, waarna het gesprek op Brianna kwam. En toen raakte Sam algauw verwikkeld in een conversatie die net zo ongemakkelijk was als die over Astrid.
‘Ik weet dat je het goed bedoelt, Sam,’ zei Dekka.
‘Het ergste wat er kan gebeuren is dat Brianna zegt: “Alsjeblieft niet zeg, ik ben hetero”.’ Hij keek even achterom naar Jack om zeker te weten dat hij hen niet kon horen.
Dekka slaakte een zucht. ‘Je begrijpt het niet, Sam. Jij denkt dat het probleem daarmee afgedaan is, geef maar toe. Maar weet je wat het is? Nu heb ik nog een heel, heel piepklein sprankje hoop, snap je? Het is niet veel, maar het is het enige waar ik me aan kan vastklampen. Ik… Ik wil niet dat ze me uitlacht. Of een vies gezicht trekt. Want dan heb ik niets meer.’
Het was de langste monoloog die Sam Dekka ooit had horen houden.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ik begrijp het.’ Hij wilde dat hij er nooit over begonnen was.
Ze hoorden iets in de struiken naast hen. ‘Ben jij dat, Jack?’ vroeg Sam hard.
‘Ik ben hier,’ zei Jack heel ergens anders vandaan. ‘Ik… ik moest even plassen.’
Sam bleef staan. Hij gebaarde naar Dekka om aan te geven dat ze haar ogen moest beschermen. Vervolgens gooide hij een vuurbal omhoog, een Samzon. De struiken veranderden meteen in een groengetinte, spookachtige omgeving.
Vlak naast het pad deinsde een coyote terug voor het felle licht, maar hij rende niet weg. Hij gromde, liet zijn tanden zien en dook in elkaar voor de aanval.
Dekka was sneller dan Sam. De coyote zweefde opeens een meter boven de grond en kon zich niet meer afzetten of springen.
Het was een bizar gezicht, de schurftige, vuilgele coyote die in de lucht hing te piepen en te kronkelen. Maar na een tijdje liet hij zijn lijf verslappen.
‘Waarom val je ons aan?’ vroeg Sam. ‘Weet Roedelleider dat je mensen probeert te doden?’
‘Ik Roedelleider,’ zei de coyote met een gesmoorde, vreemde stem.
Sam deed een stap naar hem toe. Mensen waren niet de enige wezens die in het wetteloze universum van de fakz vreemde gaven hadden ontwikkeld. De coyotes die de gaiaphage hadden gediend, waren een van de eerste geweest. Sommige waren zo gemuteerd dat ze een kortere tong en plattere snuit hadden gekregen, waardoor ze op een moeizame manier in staat waren om te praten.
‘Kijk,’ zei Jack. Hij kwam dichterbij en wees. ‘Hij heeft ze ook.’
Sam liep voorzichtig om Roedelleider heen om hem van de andere kant te bekijken. Er staken insectenkaken uit de samengeklitte vacht. Twee, misschien drie.
‘Ik zoek jager. Hij mij doden,’ zei Roedelleider.
Sam wist dat dit niet de oorspronkelijke Roedelleider was. Lana had die Roedelleider gedood. Maar of dit nou de tweede coyote was met die titel of nog weer een andere, dat wist hij niet. Deze had een iets beter spraakvermogen dan de eerste.
‘Hunter is dood,’ zei Sam.
‘Jij doden.’
‘Ja.’
‘Dood mij, Felle Handen.’
Sam had geen medelijden met de coyote. De coyotes hadden meegeholpen aan het bloedbad op het stadhuisplein. Er lagen lijken op de begraafplaats die zo verminkt waren door coyotetanden dat ze onherkenbaar waren geworden.
‘Komt dit door de vliegende slangen?’ vroeg Sam terwijl hij naar de afschuwelijke parasieten wees.
‘Ja.’
‘Waar zijn ze?’
Roedelleider liet een zwaar, echt coyotegegrom horen. ‘Geen woorden.’
‘Laat het ons dan zien,’ zei Sam. ‘Breng ons erheen.’
‘Daarna jij mij verbranden?’
‘Daarna verbrand ik jou.’
In eerste instantie was Brittney in de war. Ze vroeg zich af of ze droomde. Droomde van frisse, schone lucht en de hemel boven zich.
Maar nee, ze was niet in de kelder.
Drake was ontsnapt!
Ze moest iets doen. Iemand waarschuwen. Zelfs als dat betekende dat ze terugging naar de kelder. Als Drake op vrije voeten was, zou hij slechte dingen doen.
Maar om weer opgesloten te worden… Ze kon toch wel heel eventjes van de vrijheid genieten? Heel eventjes maar…
Toen merkte ze dat ze niet alleen was.
‘Wie ben jij?’
‘Jamal. Ik… Ik werk eigenlijk voor Albert. Als een soort bodyguard, zeg maar.’
De jongen stond stijf en stram achter haar en hield de kolf van zijn geweer te stevig vast. Hij was gewond aan zijn andere arm.
‘Waarom ben je hier, Jamal? Ben je hier om Drake op te pakken?’ Ze zag dat er een opgerold stuk touw in lussen aan Jamals riem hing. ‘Ik denk niet dat je hem kunt vastbinden. Hij is erg gevaarlijk.’
‘Dat weet ik,’ zei Jamal. Hij was bezig het touw los te trekken.
Opeens begreep Brittney waarom Jamal er was. Ze zette het op een lopen.
Jamal kwam achter haar aan.
‘Blijf staan, anders moet ik je neerschieten,’ riep Jamal.
Hij was sneller dan zij. Iedereen was sneller dan Brittney. Maar hij hanneste met één hand aan het touw en moest tegelijkertijd het geweer om zijn schouder hangen. Brittney hoefde alleen maar te rennen.
Ze stormde het plein op. Ze wist niet waar ze naar op zoek was, niet bewust. Maar opeens merkte ze dat ze de stenen traptreden naar de ingestorte kerk op rende.
Jamal haalde haar nog op de trap in, greep haar haar vast en trok haar weg. Haar benen begaven het en ze viel hard naar achteren, met haar rug op de scherpe granieten rand.
Maar Brittney voelde geen echte pijn meer. Pijn was voor haar een gepasseerd station.
Jamal probeerde op haar te gaan zitten, maar hij struikelde over het touw en Brittney schoof bij hem vandaan.
‘Niet doen!’ riep Jamal.
Brittney rolde een paar treden naar beneden, krabbelde overeind en rende met volle vaart weer op Jamal af. Ze duwde hem opzij en rende hem voorbij.
Het dak van de kerk was al lang geleden ingestort, maar er was een pad vrijgemaakt dat naar binnen leidde. Het kruis was weer overeind gezet; het hing een beetje schuin, maar het stond er nog, zilverkleurig in het maanlicht.
Brittney rende op het kruis af, struikelde over een stuk puin en liep tegen een kerkbankje op.
Jamal stond vliegensvlug naast haar, vloekend en tastend, hij probeerde haar te pakken te krijgen, haar bonkende vuisten weg te meppen, het touw om haar heen te slaan.
‘Nee! Nee! Nee!’ riep Brittney.
Jamal stompte haar tegen de zijkant van haar hoofd.
Brittney knipperde met haar ogen en stompte terug. Ze schopte en sloeg en stompte zo goed en zo kwaad als het ging vanaf haar plek half onder het bankje. En Jamal schopte gemeen hard terug.
Maar Jamal was níét ongevoelig voor pijn. Plotseling deed hij een stap achteruit, met een verwilderde blik in zijn ogen en drijfnat van het zweet. Hij richtte het geweer op haar.
‘Ik wil je niet neerschieten,’ zei hij smekend.
‘Je kunt me niet vermoorden,’ zei Brittney terwijl ze moeizaam overeind kwam.
‘Dat weet ik. Drake zei al dat je dat zou zeggen. Maar ik kan je gezicht eraf knallen en dan ben je niet meteen genezen. Dat zei hij. Hij zei dat ik je recht in je gezicht moest schieten en je daarna moest vastbinden.’
‘Ik wou dat je me kon vermoorden,’ zei Brittney. En toen, met een harde stem, in een poging de hemel te bereiken, schreeuwde ze: ‘Jezus, ik ben in Uw huis! Ik ben in het huis van God en ik smeek U om te mogen sterven!’
‘Laat me je nou gewoon vastbinden,’ smeekte Jamal. ‘Als ik het niet doe geeft hij me ervan langs.’ De tranen stroomden over zijn wangen en Brittney had medelijden met hem. Ze zaten allebei vast aan Drake, konden niet los van hem komen.
Jamal richtte zijn geweer op haar gezicht.
‘Doe het niet,’ zei Brittney. ‘We moeten ons verzetten tegen Drake, we moeten hulp halen. Sam. Hij moet Drake verbranden en de as in zee strooien.’
‘Doe nou niet,’ jammerde Jamal.
Brittney gilde: ‘Help! Kan iem…’
Orc had gerend tot hij moe was. Dat had niet lang geduurd. Hij was dronken en uitgedroogd. Zwakker dan hij zou moeten zijn. Sneller moe.
Maar hij werd voortgedreven door de wanhoop, wankelend en huilend en brullend van woede door de nacht.
‘Ik wilde nooit een bewaker zijn,’ schreeuwde hij naar de afgesloten, duistere huizen. ‘Hebben jullie dat allemaal gehoord? Ik heb er nooit om gevraagd om bewaker te worden!’
Hij bleef staan en zwaaide heen en weer, zijn grote stenen vingers tot vuisten gebald.
‘Dus er wil niemand met me praten?’
Hij liet één arm op het dak van een auto neerkomen. Het raampje aan de bestuurderskant was al lang geleden ingeslagen zodat het portier open kon om de auto te doorzoeken. De kofferbak stond ook open en stuiterde op en neer door Orcs harde klap.
‘Ik heb een nieuwe fles nodig,’ mompelde Orc. Toen riep hij naar de verduisterde ramen en dichte deuren: ‘Ik wil een fles. Kom me een fles brengen, anders doe ik iemand wat aan.’
Geen antwoord. De straten bleven stil.
Hij begon weer te huilen en veegde met een boos gebaar zijn tranen weg. Hij rende verder, maar één straat verderop bleef hij hijgend alweer staan en viel bijna om.
Toen zag hij de jongen. Een klein kind nog, een jaar of acht, negen, tien misschien, het was moeilijk te zeggen. De jongen liep voorovergebogen met zijn armen om zijn buik geslagen. Om de paar meter bleef hij staan om te hoesten en dan kreunde hij omdat het zo veel pijn deed.
‘Hé!’ riep Orc. ‘Hé, jij daar! Ga eens een fles voor me halen.’ Het woord ‘fles’ kwam eruit als ‘wlez’.
De zieke jongen keek op en leek het monster verderop in de straat toen pas op te merken. Hij klampte zich vast aan een stopbord om niet in elkaar te zakken.
‘Hé. Jochie, hé. Ik praat tegen je!’
De jongen wilde antwoord geven, maar begon toen weer te hoesten. Hij hoestte en kreunde en ging op de grond zitten.
Orc stampte naar hem toe. ‘Wou je me ne… eh… ne… negeren?’
De jongen schudde zwakjes zijn hoofd. Hij gebaarde naar zijn keel en probeerde iets te zeggen, maar het lukte niet.
‘Ik wilde je niet…’ begon Orc, maar hij wist niet meer wat hij wilde zeggen. ‘Ga nou een wlez voor me halen.’
De jongen hoestte in Orcs gezicht.
Orc gaf hem een mep met de rug van zijn hand.
De jongen klapte zo hard tegen het stopbord dat het galmde. Toen viel hij op zijn rug op de stoep.
Orc bleef stompzinnig staan kijken en wachtte tot de jongen zou gaan huilen. Maar het joch bewoog niet meer. Hoestte niet meer.
Orc werd ijskoud vanbinnen.
‘Ik wilde je niet…’ begon Orc.
Hij keek om zich heen, plotseling overmand door diepe schaamte. Niemand had hem gezien.
Hij probeerde zich te bukken en de jongen met zijn vinger te porren, maar het bloed stroomde naar zijn hoofd en hij viel bijna flauw.
‘Dan niet, joh,’ zei Orc nukkig, en hij liep verder de nacht in.
Maar wel een stuk stiller.